De zin van het leven
Op 27 september 2019 gaf Gerard onderstaande reflectie tijdens de boekvoorstelling van Volkskrant-journalist, Fokke Obbema over zijn nieuw boek ‘De zin van het leven’. Foto in de kerk: Laura van den Brink. Coverfoto’s boek: Jitske Schols.
Omdat ik in de speech van Gerard zo’n wijze woorden hoorde - wat ook bevestigd werd door de aanwezigen in de zaal, de grote kerk op het Spui in Amsterdam, gevuld met zeshonderd aanwezigen- wilde ik deze woorden bewaren en doorgeven. Vandaar dat ik de toespraak van Gerard hier integraal als blog geef, als inspiratie, als reflectie, als cadeau.
‘Als zovele anderen had ik een gesprek met Fokke Obbema. Ik kende hem niet. Hij kwam mij opzoeken in mijn woning in Belgisch Limburg en vertelde me zijn aangrijpend verhaal, vol menselijk drama en diep mysterie. We gingen praten over de zin van het leven. Hij luisterde naar wat ik probeerde te zeggen over iets waarvan ik eigenlijk weinig begreep. Heeft het leven zin? Ik begreep de vraag niet eens. Ik heb die natuurlijk nog gehoord, maar nooit goed begrepen. Natúúrlijk heeft het leven zin! Niets is zo evident. Honderd keer per dag stoot ik op iets dat ik belangrijk vind, mooi vind, interessant vind, of iets dat dat allemaal niet is en mij uitdaagt om goed te maken wat eraan ontbreekt. En ’s morgens word ik wakker en ’s avonds ga ik slapen en zowel het een als het ander geeft me veel voldoening. Het leven heeft zin. Dat staat vast.
Maar mensen blijven de vraag stellen. Ook nu weer, maar deze keer maakte de vraag indruk op me. Waaraan lag dat? Aan de man zelf die de vraag stelde en aan wat hij heeft meegemaakt. De vraag kreeg een betekenis, of beter, een waarachtigheid, die zij eerder voor mij niet had. Vroeger leek mij de vraag naar de zin van het leven zelf geen zin te hebben. Het leven is wat je doet en wat je bent, het zit vol spanning, betekenis, urgentie. Het brengt je in aanraking met mensen die je dierbaar zijn, met je geliefde, en met datgene wat je als je werk beschouwt. Dat is ruim genoeg voor een zinvol bestaan. Hoe kwam het dat ik nu toch een antwoord zocht op de vraag naar de zin?
Fokke zelf vertelde me dat hij tot die dag van zijn hartstilstand nauwelijks had nagedacht over de zin van het bestaan. Het leven houdt je zo bezig dat de vraag niet eens opkomt. Dat lijkt mij gezond. Maar plots stond hij daar aan de rand van het leven. Nog enkele minuten, en alles had voorbij kunnen zijn. Voorgoed. Wat was dan de zin geweest van alles? En wat is de zin van een bestaan dat plots zo zinloos kan eindigen?
Mijn gemakkelijke antwoord van de vanzelfsprekendheid van de zin van het bestaan voldeed niet. Maar al evenmin kon ik mijn antwoord laten vallen. En Fokke luisterde met een aandacht die ik ongewoon vond. Natuurlijk is het bestaan zinvol omdat het bestaan zelf wezenlijk iets goeds is, ondanks alles wat eraan ontbreekt, en omdat het dus goed is te bestaan. Dat was mijn geloof. Maar is een bestaan goed, dat zo plots kan afbreken? Een bestaan dat ziekte, angst, onrecht en zoveel meer ellende kent? Is dat goed? En als het bestaan zinvol is, kan het ophouden ervan dan ook zinvol zijn? Wat komt er na wat er nu is? Altijd zijn we bezig ons voor te bereiden op wat komen gaat: op de dag van morgen, op volgend jaar, op later als de kinderen groot zullen zijn, op de toekomst van onze veel geteisterderde planeet. Het doel, en dus ook de zin, ligt in de toekomst.
Maar dan zijn wij het doel geweest van diegenen die vóór ons kwamen. Zij waren bezorgd om ons die eraan kwamen. We kunnen daar niet onverschillig voor zijn. Past het dan niet om een zekere dankbaarheid te tonen om ons bestaan dat zij voorbereid hebben, en om betekenis te geven aan wat de zorgen waren van hen die aan ons voorafgingen?
Of klinkt dat vandaag wat als een ouderwetse moraal? Heel de vraag naar de zin past niet zo goed in de huidige tijdgeest. De vraag heeft iets passé, versleten, zonder wetenschappelijke betekenis. In het genadeloos oordeel van onze tijd is de zin-vraag oubollig. Wie spreekt nog over de zin van het leven? We bestaan toch uit atomen en moleculen, en die doen wat de natuurwetten voorschrijven. Dat is het. De rest is verzinsel. Maar nee, het was anders toen ik praatte met Fokke. Het ging toen over iets essentieels. En hij sprak daarover ook met anderen, en de vele gezichtspunten waren verre van eenvormig.
Wat dan als we elkaar tegenspreken? Als ik door het boek blader en mijn oog valt op antwoorden die haaks staan op wat ikzelf denk, is dat dan erg? Iemand beweert dat het leven niet meer is dan “een spleetje licht tussen twee eeuwige perioden van duisternis”. Of ook “een dunne draad over een complete leegte”. En dan denk ik, o nee, dat is het zeker niet, maar het is wel mooi gezegd! Als je de dingen zo mooi kunt zeggen, geeft dat alleen al zin aan je bestaan. Schoonheid geeft zin. Ook als het niet waar is. Zou het niet eerder precies omgekeerd zijn? Is het leven niet een kortstondig verblijf in een duisternis, vol onopgeloste raadsels, een hiaat in een eeuwigheid van licht? We begrijpen zo weinig van wat we zijn, we vragen, we piekeren, het lijkt alsof we het contact met iets wezenlijks kwijt zijn. Het bestaan als individu is een vorm van afgescheiden zijn van de rest van alles wat bestaat. Wellicht wordt alles helder wanneer we terugkeren naar de eenheid van het geheel. De dood als de grote verbinding. Het herstel van de eenheid.
Over verbinding werd veel gesproken in de gesprekken die Fokke voerde. We zijn een schakel in een groter verband, en dat geeft zin aan het leven. Dat lijkt me zeker waar. Om het even aan welk verband je denkt. Dat kan een Oud Testamentisch Verbond zijn, of een biologische verwantschap binnen een darwiniaanse evolutie. Maar niemand bestaat alleen. Leg de betekenis van je bestaan in anderen, en dat geeft zin aan je bestaan.
Maar als je het groter verband erg ruim ziet, dreigt ons bestaan te verschrompelen. Wij zijn maar mieren op een minuscule planeet die rond een onbelangrijke ster wentelt. In het gigantisch heelal stellen we niets voor. Ook die gedachte kwam ik al lezend tegen. Is ze ook waar? Enerzijds wel natuurlijk, maar aan de andere kant ook niet, denk ik. Hoe meer je in het heelal kijkt, hoe meer het opvalt dat op aarde iets bijzonders gebeurt. Natuurlijk zou het kunnen dat er nog leven bestaat buiten de aarde, maar tot hiertoe hebben we geen spoor daarvan gevonden. Wie signalen zoekt van andere beschavingen, vindt niets. Het melkwegstelsel zwijgt in alle talen, terwijl het radio-rumoer dat wij verspreiden tot op vele lichtjaren afstand opgevangen kan worden. Zijn wij alleen? Ik weet het niet. Maar wat ons in elk geval toch bijzonder maakt, is dat wij het zijn die naar de sterren kijken, en de sterren niet naar ons. In de menselijk geest ontwaakt het heelal en wordt het zich bewust van zichzelf. Dit gigantisch heelal zit in ons hoofd. Hoe kunnen wij dan klein en onbelangrijk zijn?
Hier op aarde zijn mensen gelukkig of ongelukkig. Vanuit dat onderscheid komt de zin-vraag op. Het ongeluk is er zeker, maar als onze inspanningen erop gericht zijn het zoveel mogelijk weg te nemen, voelen we dat alleen al aan als zinvol. Geluk is er ook, klein of groot, en als we dat aan anderen doorgeven, maakt dat het leven zinvol. Ik las die gedachte ergens in het boek: het leven draait om het geluk van de anderen. Een geweldige waarheid.
Wat mij al lezend het meest verbaasde, is dat zovelen pleiten voor een herwaardering van de religie of zelfs hoopvol uitkijken naar een heropleving daarvan. Vele anderen natuurlijk ook niet. Zelf durf ik hopen dat het religieuze bewustzijn heropleeft en zich meer dan ooit zal uitdrukken in een rijke taal vol poëzie, muziek en symboliek. Religiositeit is naast rationaliteit een pijler van elke cultuur. Ze is het zingevende fundament ervan. Toch vrees ik dat de tijd voor een heropleving in de huidige Europese context nog niet rijp is. Het absolute geloof in de wetenschap als enige bron van waarheid is nog te sterk. En de herinnering aan een steriel of autoritair religieus geloof van eertijds dat zich zelf als absoluut voorstelde, is nog te levendig. Een volgende generatie zal de weg naar een waarachtige religiositeit terugvinden, denk ik. Of hoop ik. Hoe zinvol zou het niet zijn indien het besef van een transcendente, tijdloze werkelijkheid, waarin alles wat bestaat zijn ultieme bestemming vindt, aanwezig zou zijn in het collectieve bewustzijn.
Zinvol ja, en zinvol ook om open te staan voor elke wending waar de tijd ons mee verrast.’
Gerard Bodifee